Reishiki

Zarei.
Zarei.

Reishiki of budo etiquette

Artikel Willem Neuteboom

Ogasawara Ryu
De omgangsvormen en beleefdheidsregels in de Japanse krijgskunsten zijn afgeleid van de Ogasawara Ryu reishiki. Deze school is ontstaan in de Muromachi periode (1336-1573) en haar etiquette zijn door de shogun en het keizerlijk hof opgelegd aan de Japanse adel, die de toenmalige bestuurlijke bovenlaag van het land vormde. In de eeuwen daarna is het in aangepaste vorm gemeengoed geworden van de Japanse cultuur.

De Ogasawara waren gerespecteerde krijgers met aanzien op het gebied van boogschieten en het berijden van paarden, zodanig dat het paard in de strijd kon worden gebruikt als een geducht wapen. Ogasawara Sadamune (1294-1350) was het hoofd van de clan en had goede relaties met het keizerlijk hof. Bovendien was hij een trouwe bondgenoot van Ashikaga Takauji, de eerste Ashikaga shogun, die regeerde aan het begin van de Muromachi periode. Mede door de invloed van het zenboeddhisme ontstond bij de heersende klasse de opvatting dat krijgskunst zonder moreel besef en bijbehorende manieren barbarij is. Sadamune werd door de shogun benoemd om de verantwoordelijkheid in zaken etiquette voor de samoerai op zich te nemen. In de loop van de tijd werden de omgangsvormen verder doorontwikkeld, wat resulteerde in een handleiding, de San gi Itto, drie kunsten zijn één: etiquette, paardrijkunst en boogschieten.

De etiquette reguleert het dagelijkse sociale gedrag van de krijgers. Het biedt een manier om veilig met elkaar om te gaan; door de strakke regels wordt afwijkend gedrag met boosaardige intentie snel herkend.
Veel van de gedragsregels hebben te maken met consolidatie van de eenheid en bescherming van de groep. In het gevecht telt de coherentie van de groep, met in gedachte dat de ketting zo sterk is als de zwakste schakel. Alhoewel in de oude Japanse martiale verhalen geen gebrek is aan persoonlijke heldendaden, is tijdens de strijd op het slagveld aan solistische hoogstandjes niet veel behoefte, omdat deze over het algemeen niet wezenlijk bijdragen tot de overwinning en daarmee tot het succes van de groep. Het hoofd van de groep geniet maximale bescherming, want deze heeft de kennis, vaardigheid en ervaring om de groep in stand te houden. Als de leider wegvalt is de kans groot dat de groep uit elkaar valt, wat strategisch nadelig is in een gevechtssituatie. Het principe van het groepsbelang met bijbehorende hiërarchie en etiquette is nog steeds een significant kenmerk van traditionele krijgskunsten.

De conventies van de Ogasawara Ryu zijn eeuwen lang onderwezen aan de Japanse adellijke elite. Pas met het toenemen van de welvaart van de handels- en middenklasse in de Edo-periode (1603-1867) worden deze etiquette ook door de Japanse bevolking overgenomen. Tegenwoordig spelen de Ogasawara etiquette nog steeds een rol in het sociale leven van de Japanners. Zo krijgt bijvoorbeeld het management van enkele belangrijke Japanse bedrijven training in het Ogasawara Ryu reihō.

 

Samoerai uit de Muromachi periode omstreeks 1538.
Samoerai uit de Muromachi periode omstreeks 1538.

 

Ojirei
Er is een oud Japans verhaaltje over een nachtelijke ontmoeting tussen een bejaarde boer en een kappa, een kwaadaardig mythisch wezen dat levensgevaarlijke krachten bezit, zolang er water in het kuiltje boven op zijn schedel staat. De boer maakt op het verlaten bospad geen schijn van kans, maar groet het angstaanjagende schepsel vriendelijk: ‘Goedenavond, kappa-san!’ Instinctief beantwoordt de kappa de buiging van de boer en verliest het water op zijn kop. Het gevaar is geweken en de boer vervolgt rustig zijn weg. Hoe diep wederzijds respect en de daarbij behorende omgangsvorm geworteld zijn in de Japanse samenleving en hoe deze omgangsvormen houvast bieden in allerlei situaties, wordt door deze anekdote goed weergegeven.

In Japan buigen mensen voor elkaar als begroeting, in plaats van elkaar een hand of een kus te geven. Een buiging wordt uitgevoerd met beide voeten tegen elkaar, de armen langs het lichaam en de handen op de zijkant van de dijbenen (voor mannen) of gekruist voor het lichaam (voor vrouwen). In het budo maken mannen en vrouwen dezelfde buiging, met de armen langs het lichaam. Tijdens de buiging maakt de romp een hoek van 15 tot 45 graden vanuit de heup en de lijn van de focus van de ogen beweegt mee met de romp, zodat de ogen niet gefixeerd blijven op de andere persoon. De hoek van de buiging zegt iets over de relatieve hiërarchie van de verschillende personen bij een ontmoeting. Over het algemeen geldt hoe dieper en langzamer de buiging is, des te beleefder het is. In de krijgskunsten is tijdens de training de hoek van de buiging naar een vermeende tegenstander minimaal.

 

Shomen ni rei.
Shomen no rei.


Dōjō
Een dōjō is van oorsprong een ruimte in een boeddhistische otera, een tempel waar de leer van Boeddha wordt bestudeerd.  betekent plaats en  refereert aan de spirituele weg. In de Japanse krijgskunsten is deze term overgenomen en staat het voor een ruimte waar de martiale weg wordt beoefend.

De ruimtelijke indeling van een dōjō is behalve pragmatisch ook gebaseerd op het systeem van de vijf elementen uit de taoïstische filosofie. De vier zijden en het midden van de ruimte hebben in verhouding tot elkaar een onderlinge orde en samenhang.
De kamiza is de belangrijkste kant van de dōjō en bevindt zich aan de voorzijde van de ruimte, die bij voorkeur gericht is op het noorden. In de taoïstische filosofie staat het noorden voor het element water, wat geassocieerd wordt met scherpzinnigheid en wijsheid.
De shimoza is de zijde tegenover de kamiza. Het is de lage kant of achterkant, waar de entree is gesitueerd. De zuidzijde staat voor het element vuur en wordt geassocieerd met intellect en de ontwikkeling daarvan. Bij het betreden van de dōjō begint de leerervaring.
De joseki is de rechter kant of oostzijde van de dōjō en correspondeert met het element hout. Het is de plek van deugdzaamheid en opoffering, waar de senioren de verantwoordelijkheid hebben hun kennis en ervaring te delen met de junioren, om zodoende de groep op een hoger niveau te brengen.
De shimoseki is de linker kant of westzijde van de dōjō en staat voor het element metaal, dat wordt gelinkt met oprechtheid. Het is de plek voor de junioren, waarvan verwacht wordt dat zij een open attitude hebben. Tijdens een partneroefening zal de persoon die de actie initieert dit doen vanaf de joseki, omdat de uchidachi meestal een hogere in rang is.
De embu-jo bevindt zich in het midden van de dōjō. Het is de ruimte waar fysiek wordt getraind en waar de martiale actie plaats vindt. Het midden van de dojo correspondeert met het element aarde, wat in verband wordt gebracht met eerlijkheid. Hier is geen plaats voor flauwekul, zoals rationalisatie van persoonlijke fouten, exploiteren van ego’s of opgeblazen excuses.

 

Kamiza
In ruimtelijke en spirituele zin is de kamiza of shomen voor het reihō een focuspunt in de Japanse dōjō. Het is gebruikelijk dat voor en na de training wordt gebogen naar de shomen. Letterlijk vertaalt betekent kamiza hoofdzetel of hoge zijde en shomen voorkant. Het is de ereplaats aan voorzijde van de dōjō, waar verschillende spirituele en religieuze onderdelen alsmede martiale symbolen zich bevinden. In eerste instantie zijn dat portretten van de stichter van de stijl of van belangrijke leraren. Daarnaast hangen er de kakemono, op rollen gekalligrafeerde budosymbolen. Er is ruimte gereserveerd voor een klein altaar, die is geplaatst in een nis of op een plank. Dat kan zijn een kamidana, een shintoïstisch huisaltaar of een butsudan, een boeddhistisch huisaltaar. Bij speciale gelegenheden worden er bloemen geplaatst.

De kamidana heeft de vorm van een miniatuur tempeltje en is gewijd aan de kami, ofwel de voorouders, (martiale) godheden en beschermheiligen. Bij het altaar bevinden zich de shinki, dat zijn allerlei shintoïstische parafernalia. Opvallend is de shimenawa, touw gemaakt van vezels van de rijstplant, die dient om een heilige plek of object aan te geven en bescherming te bieden tegen kwaad. Ter weerszijden van de schrijn zijn vazen geplaatst met daarin takjes afkomstig van de heilige sakakiboom, een symbool voor het ontstaan van Japan. Verder staan er een paar glazen kannetjes gevuld met omiki, gezuiverde sake en een platte kom met kome, rauwe rijst. Beide worden geassocieerd met een goed leven. Links vooraan staat een ronde glazen fles half gevuld met water en een bord met wat zout. Water en zout worden gebruikt in Shinto reinigingsrituelen. Ofuda zijn amuletten in de vorm van houten plaatjes met een inscriptie van een beschermheilige. Vandaar dat er ook wordt gebogen bij het betreden en verlaten van de dōjō als er niemand in de ruimte aanwezig is.

De shinzen is een plek vóór de kamiza. Oorspronkelijk bestond de shinzen uit een kleine verhoging, die diende als ereplaats voor belangrijke personen, zoals de hoofdmeester of hoogwaardige gasten. Het gebruik van een shinzen in de dōjō is thans nagenoeg niet meer gangbaar, onder meer omdat de functie is vervallen en het te veel ruimte in beslag neemt. Hele luxe traditionele dōjō willen soms nog wel eens symbolisch een shinzen plaatsen.

 

Kamidana.
Kamidana.

 

Tokonoma
Bij de inrichting van sommige dōjō wordt gebruikt gemaakt van interieur onderdelen uit traditionele Japanse stijlkamers. In dit soort kamers wordt de muur aan de belangrijkste zijde voorzien van een (voorzet)wand in een orthogonale structuur. Binnen deze structuur zijn nissen uitgespaard. De verhouding tussen de open en dichte delen, het lijnenspel en ritme van de constructie, de kleurvlakken en muurbeschilderingen vormt de wandcompositie. De dichte delen worden vaak gebruikt als kastruimten. In het open deel bevinden zich horizontale planken, die ten opzichte van elkaar verspringend zijn aangebracht en dienen voor de opstelling van kunstobjecten. De ruimtelijk indeling van de wanden, samen met het maatsysteem gebaseerd op de tatami en de grote schuifpanelen om de afmeting van binnenruimten te kunnen variëren, kwamen gedurende de Muromachi periode in zwang als architectonische interieur elementen. Gebaseerd op de esthetiek van het zenboeddhisme en het wabi-sabi concept van schoonheid in eenvoud, heeft dit grote invloed gekregen niet alleen op het Japanse interieur ontwerp, maar ook op de hedendaagse architectonische ontwerp opvatting. (zie bijvoorbeeld Frank Lloyd Wright, Rudolph Schindler, De Stijlbeweging, Tandao Ando enz.)

Een veel voorkomend onderdeel uit een Japanse stijlkamer, dat bij de inrichting van een dōjō wordt gebruikt, is de tokonoma. Het is een uitgespaarde ruimte in de wand of een voorzetwand, waarin objecten zijn geplaatst, om de esthetische gewaarwording van de ruimte te versterken. De nis is asymmetrisch van opzet, gedeeltelijk verhoogd en heeft een ruw houten balk als afscheidingskolom met de rest van de wand. In de tokonoma hangt een pittoreske afbeelding of een kakemono, een rol waarop kalligrafieën zijn geschilderd. Op de verhoging staat meestal een ikebana bloemstuk en een rekje met een daisho, ofwel een groot en een klein Japans zwaard.

 

Reihō in de dōjō
Het gaat bij het reihō niet alleen om de expliciet vastgelegde groet rituelen aan de shomen, het zwaard en de leraar, maar heeft ook te maken met de houding van de individu en het functioneren van de groep, zowel binnen als buiten de dōjō. Voor de individu betreft dit zelfbewustzijn, waardigheid, aandacht voor de medemens en de omgeving. In de omgangsvorm komt dit onder meer tot uitdrukking in het hebben van respect, het tonen van beleefdheid, behulpzaamheid alsmede het waarborgen van hygiëne en veiligheid. De meeste budostijlen hebben een dōjō kun, waarin de gedragsregels en het doel van de training nog eens fijntjes zijn uitgesplitst en benadrukt. Een dojo is tenslotte van oudsher een ruimte waarin men zich bekwaamt in de krijgskunst, waar ‘dodelijke’ technieken worden beoefend. Dit wordt vooral duidelijk bij het oefenen met wapens. De dōjō kan worden gezien als een symbolisch slagveld waar men in theorie duizend keer kan sterven. In tegenstelling tot een echt slagveld blijf je na het maken van een vergissing in leven, en kan je van je fouten leren.

De essentie van het respect is echter niet alleen beleefdheid maar vooral waakzaamheid, omdat het bij krijgskunsten ging om levensgevaarlijke situaties. Als een samoerai bijvoorbeeld een andere beledigde of bedreigde, door hem niet volgens de etiquette te behandelen, kon dat leiden tot een dodelijk conflict. Daarnaast zorgde de manier van bewegen, die de etiquette met zich meebracht, dat bij een dreiging of aanval snel kon worden gereageerd. Door zich voortdurend bewust te zijn hoe hij zich gedroeg, bleef de samoerai ook geestelijk voorbereid op een gevecht. Dit element komt weer terug in de hedendaagse budotrainingen, waarin niet alleen het oefenen van technieken belangrijk is, maar ook de vorm en inhoud van de reishiki. In sommige dōjō wordt waakzaamheid wel eens extreem beproefd, door enkele leerlingen opdracht te geven plotseling andere leerlingen tijdens de les aan te vallen.

Algemeen geldt dat tijdens het groeten aan het begin en einde van de training respect wordt getoond aan het verleden, het heden en de toekomst. Het verleden slaat op degene die ons voor zijn gegaan op de weg en het martiale erfgoed. Het heden betreft de martiale traditie en zijn huidig beoefenaren. De toekomst slaat op de studenten, die de traditie bestuderen en later gaan doorgeven.

 

Woordenlijst dōjō vocabulair

“ei” wordt uitgesproken als “ee” , dus rei als ree enz.

Reishiki: Martiale of budo etiquette. Vastgestelde omgangsvormen in de Japanse krijgskunsten.
Reihō: Etiquetteregels of -methoden.
Rei: Groeten of buigen.
Ojirei: Buiging.
Reigi: Beleefdheid, etiquette.
Reigisahō: Dōjō etiquette of manieren voor de tatami. Sahō betekent manieren.

Dōjō: De ruimte waar martiale kunsten worden beoefend. Letterlijk: de plaats () waar de weg () wordt bestudeerd.
Kamiza: Hoge kant, hoofdzetel of ereplaats: kami is hoog, boven; za is zetel, zitten, positie, plaats.
Shomen: Voorkant, de ereplaats in de dojo.
Joseki: Belangrijkste zijkant in de dojo.
Shimoseki: Tweede zijkant: shimo is lager, onder; seki is plek, positie.
Shimoza: Lage kant, achterkant van de dojo.
Embu-jō: Het midden van de dōjō, waar de martiale actie plaats vindt: em is actie, bu is martiaal,  is plaats.

Otera: Boeddhistische tempel.
Butsudan: Boeddhistisch huisaltaar.
Shinden: Shintoïstische tempel, heiligdom of schrijn.
Shinza: Plaats van de goden. Plaats met een heilig artefact.
Jinja: Shinto altaar, heilige plaats, heiligdom, relikwieënkast.
Kamidana: Shintoïstisch huisaltaar.

Keiko: Training, studie. Beoefenen en instuderen wat je eerder hebt geleerd. Kei is denken, ko is oud.
Yagai geiko: Buitentraining.
Mitori geiko: Trainen c.q. leren door bewust te kijken.
Tandoku doza: Solo training, ook wel tandoku renshū.
Sotai doza: Partner training, ook wel sotai renshū.
Renshū: Driltraining.

Seiretsu: Opstellen. In een (rechte) rij gaan staan. Letterlijk: sei is correct, juist; retsu is rij.
Kiotsukei: Attentie, let op.
Moto e: Naar de lijn; moto is begin, oorsprong.
Chakuza: Gaan zitten, plaats nemen.
Seiza: Formele zithouding op de onderbenen. Letterlijk: netjes zitten; kalm en innerlijk rustig zitten.
Mokusō: Meditatie, stilhouden van gedachten.

Rei: Buiging als groet.
Ritsu of tachi rei: Buiging staand.
Zarei: Buiging zittend in seiza.
– ni rei: Groeten naar of voor. In de Japanse taal wordt het partikel ‘ni‘ onder meer gebruikt bij bepaling van plaats.
Shōmen -: Groet naar de voorkant, ereplaats. Shinza e no rei is het groeten voor het altaar.
Sensei -: Groet naar de leraar. Sensei gata is leraren.
Otagai -: Groet naar iedereen, elkaar.
Sōgo -: Groet naar elkaar, de partner.
Tōrei: Etiquette voor het zwaard; hajime no tōrei (begin), owari no tōrei (einde).

Kiritsu: Opstaan, ook wel tachiagaru.
Yoi: Klaarstaan.
Hajime: Begin, start.
Yame: Stop.
Sore made: Tot hier, tot zover.
Naoru: Herstellen, terugkomen in de uitgangspositie.
Mo ichi do: Nog een keer; mo ikkai.
Kōtai: Wissel.
Ichi kōtai: Wisselen van positie.
Shi-uchi kōtai: Wissel van wapens. Shi is van shi-jo, degene met de jo; uchi is van uchidachi, ofwel de zwaarddrager.
Mawatte: Omdraaien; mawaru is draaien, keren.
Migi: Rechts.
Hidari: Links
Osame: Laatste, einde, sluiten.
Shugō: Verzamelen, samenkomen (bijvoorbeeld voor instructie).
Kyukei: Pauze.

Uke: Degene die ondergaat en aangeeft; ukeru is ontvangen.
Tori: Degene die uitvoert. Bij karate: semete of aanvallende hand, ukete of verdedigende hand.
Uchidachi: Degene met het zwaard, die ondergaat; letterlijk het aanvallende zwaard. De uchidachi is meestal een hogere in rang die aanvalt.
Shidachi: Degene die uitvoert. De shidachi is vaak een lager gegradueerde die verdedigt. In het jodo wordt deze de shi-jo genoemd.

Ōi: Hallo.
Konnichiwa: Hallo. Goedendag.
O genki desu ka: Hoe gaat het ermee?
Hajimemasu: Leuk je te ontmoeten.
Irasshaimase: Welkom.
Onegaishimasu: Alstublieft, bij een actie; b.v. bij begin van een les.
Dōmo arigatō gozaimasu: Dank u zeer. Een uitdrukking van dankbaarheid. Er zijn verschillende niveaus van beleefdheid, deze uitdrukking is de meest beleefde vorm.
Arigatō gozaimasu: Informelere vorm van beleefdheid.
Dōmo arigatō: Dank u wel.
Arigatō: Dank je amicaal of snel.
itashimashite: Geen dank.

Dōzo: Alstublieft, bijvoorbeeld bij iets geven.
Sumimasen: Neem me niet kwalijk, pardon.
Wakarimasu: Begrijpen, weten; wakarimasen: niet begrijpen.
Sō desu: Dat is goed.
Sō desu ka: Ik begrijp het, is dat zo.
Nan desu ka: Wat is dat?
Dō desu ka: hoe is dat?
Hai: Ja
Iie: Nee.

Ohayō gozaimasu: Goedenmorgen.
Konbanwa: Goedenavond.
Oyasuminasai: Goede nacht
Sayōnara: Tot ziens. Bij een afscheid.
Ōsu: Specifiek dojo dialect, alleen toegepast in bepaalde sportscholen en vechtstijlen. Musculaire uitdrukking met een ruime betekenis voor begroeting en bevestiging. Ontstaan aan de prestigieuze Japanse marine academie in het begin van de vorige eeuw. Afkorting van ohayō gozaimasu en onegaishimasu.
Omedetō: Gefeliciteerd.
Kanpai: Proost, gezondheid.
Itadakimasu: Eet smakelijk.
Gajin: Buitenlander, maar vooral buitenstaander.
San: Meneer, mevrouw, vriend. Beleefdheidsuitdrukking. Gebruikt als toevoeging achter een naam.

 

Referenties

. Babin, R. W. (2003). Iaido sword. Paladin Press, ISBN 1-58160-377-0.
. Freke, Cees (2004). Aikibujutsu no jisho (lexicon). Leiden, Nederland. http://budogym.eu/documentatie.
. Hadamitzky, Wolfgang & Spahn, Mark (1999). Kanji & Kana, a handbook of the japanese writing system. Charles E. Tuttle Company; Rutland, Vermond & Tokyo.
. Imiwa?. Based on Jim Breen’s JMdict dictionary. Constanzo, Pierre-Philippe, di; Cogne, Francois. 2008-2014. Application powered by iSpeech.
. Japanese for buzy people 1. Association for Japanese-language teaching (2011). Kodansha USA, New York. ISBN :978-1-56836-384-4.
. Japan Museum Siebolthuis: http://www.sieboldhuis.org/japan/etiquette (2017).
. Krieger, Pascal (1989). Jodo: La voie du baton/ the way of the stick. Association Helvetique de Jodo, Geneve, Switzerland (1989). ISBN-10: 2950321402.
. Lowry, Dave (2006). In the dojo: the rituals and etiquette of the Japanese martial arts. Weatherhill. ISBN 978-0-8348-0572-9.
. Mansfield, Chris. Muso Shinden Ryu Iaido: Shoden (2011), Chuden (2012), Okuden (2014). Seishinkan Dojo, U.K. Twist Print. . Mansfield, Chris. Shindo Muso Ryu Jyojutsu. Basic handbook of the techniques: Chudan (2009), Omote (2009), Kage (2013). Seishinkan Dojo, U.K. Twist Print.
. Nispen, Pegtel, Ten Broeke (2006). Iaido syllabus kennismakingscursus, Nederlandse Kendo Renmei.
. Ogasawara Ryu. www.ogasawara-ryu.gr.jp  official home page. https://en.wikipedia.org/wiki/Ogasawara-ryu
. Ratti, O; Westbrook, A (1973). Secrets of the samurai. The martial arts of feudal Japan. Charles E. Tuttle Co., Rutland.
. Rosemann, H.J.; Stolte, H.D.; Van Slagmaat, C.H.T. (1995). Architectuur, Stedebouw en Landschap in Japan. Uitgeverij Thoth, Bussum, Nederland. ISBN 90-6868-0935
. Turnbull, Stephen (2006). The samurai and the sacred. Osprey publishing, Oxford, UK. ISBN-10 1-84603-021-8.
. Vaporis, Constantine Nomikos (2014). Voices of early modern Japan. Contemporary accounts of daily life during the age of the shoguns. Westview Press, USA. ISBN 978-0-8133-4900-8.
. West, Peter (1995). Iaido handbook prepared for the British Kendo Association. BKA Armourer UK.